Stip is een streekgerecht of beter gezegd een eetwijze uit het oosten van Nederland,
voornamelijk Twente en de Achterhoek.
In een grote koekenpan werd een plat stuk spek uitgebakken, totdat een heel klein en krokant stukje spek drijvend in het uitgesmolten vet in de pan overbleef.
De pan werd heet midden op de houten tafel, meestal op een treefje neergezet.
Het roggebrood of boeren grauwbrood was al door moeder in plakken gesneden. Elk lid van het gezin gaat aan tafel rond de pan zitten. Men breekt het brood, doopt het in het vet. En dat gaat zo door totdat alle vet met brood op gegeten was. Het krokante stukje spek was meestal voor vader, soms voor de oudste zoon en als moeder soms weer zwanger was bleek zij dan de gelukkige.
Voor het eten werd er gewoonlijk gebeden en de dank uitgesproken dat dit gezin tenminste nog voldoende spek aan de wieme had hangen.
Nu wordt stip ook gebruikt als naam voor de jus of vet dat we rijkelijk over de stamppot gieten.