
Zeer ouderwetse appeltaart.
In diverse oude kookboeken vinden we meestal een tekst, die vergelijkbaar is met dit recept uit een kookboek uit 1612 waarschijnlijk van Pieter Scholiers uit Antwerpen :
………Schelt eersten d’appelen oft laetse een weynich aen het vier staan, dat de schellen wat verbranden. Snytse in ronde schyven ende laetse wat stoven in een aerden potteken met wat versche boter, suyker ende stercken witten wyn, oft beter malvesey (een zoete Griekse wijn).
Doetter dan suyker noch by, canneeel, gember, venckel, anys ende boter…..
Voor alle taarten en pastijen gebruikte hij altijd hetzelfde recept voor het deeg, alleen bij de hartige taarten werd suiker weggelaten.
Men neme:
- 250 gram bloem
- 1 ei
- 100 gram boter
- 100 gram suiker
- iets water
- mespunt zout
Snij de koude boter in kleine stukjes, meng met het ei, goed roeren en meng er de bloem, suiker en zout door. Goed doorroeren totdat het korrels begint te vormen. Is het te droog, voegt men wat water toe. Kneed alles uiteindelijk zolang tot het als een bal te vormen is. Minstens 30 minuten in een sluitbare pot koel wegzetten.
Voor de vulling: schil 2 goudrenetten, haal het klokhuis eruit en snij in schijven. Verwarm in een keramieke kookpot ( men mag ook een gewone pan gebruiken) 50 gram boter, bak de appelschijven aan, als ze beginnen te kleuren voegt men 50 gram suiker, een theelepel kaneel, een theelepel gemberpoeder, 1 theelepel gekneusde venkelzaad en 2 eetlepels fijngewreven anijszaad toe en een glas liefst zoete muskaatwijn. Stoof appelen zo lang dat ze net nog geen moes zijn.
Week 50 gram krenten ( of rozijnen) in oude thee.
Rol het deeg uit tot een lap, groter dan de bodem van de taartvorm, vet de bakvorm in en bekleed de vorm met het deeg ( Houd een stukje over om reepjes,ter afdekking van de taart, van te maken).
Verdeel de vulling over de taartbodem. Maak reepjes van het restant deeg en dek hier de taart mee af.
Bak de taart in circa 3 kwartier in een oven van 160 ⁰C gaar en bruin